Hoofdstuk 1

‘Help me even, Micha. Hoelang werk je inmiddels op het Leopold?’

De rector was een lange man met een ingebrande glimlach op zijn dunne lippen waardoor zijn hele gezicht onder een soort spanning leek te staan, alsof de huid met onzichtbare elastiekjes naar achteren werd getrokken. Een vriendelijk, maar humorloos gezicht. Zo’n bestuurder die het goed deed bij ‘de koepel’, had Micha zich altijd voorgesteld als hij de man aan het begin van het schooljaar of tijdens de kerstviering een praatje hoorde afsteken. Geen groot schrijver of redenaar. Wel een vergadertijger. Altijd een gestreken overhemd en gepoetste schoenen. Afkomstig van een van de Zeeuwse eilanden, had hij hem eens horen vertellen. Sloeg geen borrel over, maar vertrok altijd op tijd. Rookte niet, nooit gedaan ook. Dronk nooit te veel – de gedachte alleen al. Onthaalde nieuwe initiatieven op school zonder uitzondering met welwillendheid, maar initieerde zelden zelf iets. Was uit op lijfsbehoud.

Micha bestudeerde de man tegenover hem en bedacht dat hij zo’n figuur buiten school waarschijnlijk nooit zou zijn tegengekomen en er al helemaal niet mee in gesprek zou zijn geraakt – nog een voordeel van dit baantje. Collega’s. Wie wist kwamen zijn observaties over deze man hem nog eens van pas in zijn werk. Sinds hij als twintiger eens bij Philip Roth had gelezen dat ‘alles materiaal’ kon zijn, nee dat alles materiaal wás, had hij dat citaat min of meer omarmd als zijn lijfspreuk en tikte hij zich met die quote tegen de wangen als hij het gevoel had dat hij verslapte. Een schrijver mocht niet verslappen. Een schrijver was áltijd aan het werk. Dus deze ook. Ook tijdens de drie dagen in de week dat hij zijn schrijftijd verdiende door voor de klas te staan.

‘Drie jaar, vier jaar?’ De rector vouwde zijn handen in elkaar, leunde voorover en liet ze rusten op het bureau, waar naast het beeldscherm van zijn computer een doos tissues stond. Hij boog licht voorover. ‘Micha?’

Hij voelde dat de man een poging deed zijn blik te vangen, maar hij keek langs hem heen, door het raam, naar de plataan die achter hem op het schoolplein stond. Het gebouw van de school was een voormalig seminarie dat ergens in de jaren vijftig uit die functie was ontheven. Of liever: was omgeschoold. Tot het Leopold. Die boom stond er destijds natuurlijk ook al, een en al arrogante levenskracht.

‘Twee jaar,’ zei hij. Hij pakte zijn beker koffie van tafel en nam een slok. Toen keek hij zijn baas pas weer aan.

‘En daarvoor?’

‘Een jaar of vijf in Amsterdam. Ook op een gymnasium. Dat is een beetje wat ik doe, zeg maar.’

‘En schrijven, natuurlijk.’

‘Ja,’ zei hij. ‘En schrijven.’

‘Vlot dat een beetje?’

‘Ach.’ Micha probeerde nonchalant over te komen. ‘De ene dag beter dan de andere. Net als met ander werk.’ Wat was dit, een herhaling van zijn sollicitatiegesprek?

Hij herinnerde zich nog goed dat een van zijn toekomstige collega’s destijds vroeg wat hij zou doen als zijn nieuwe boek ‘een bestseller’ zou worden, of hij dan ontslag zou nemen. Hij had iets geroepen over de perfecte wisselwerking tussen het solitaire schrijven en het dynamische lesgeven, het midden in de maatschappij staan, de meerwaarde die een docent Nederlands kon hebben, als je kinderen écht aan het lezen kon krijgen. Dus nee, hij zou hooguit minder gaan werken, blaatte hij vrolijk. Afzwaaien zou niet aan de orde zijn. Maar wie hield hij daar nu voor de gek? Eerlijk is eerlijk: zodra het kon, was hij weg. Alleen: hij had altijd bedacht dat hij op zijn eigen voorwaarden wilde vertrekken.

‘En als ik me niet vergis…’ De rector ging weer wat achterover zitten, wreef even met zijn hand over zijn onderarm. ‘… je bent na je scheiding hierheen verhuisd?’

Het beeld van Rosalie Winterson doemde op – bij hem in het lokaal, onderuitgezakt of juist overdreven alert, op plagerig uitdagende wijze, of paraderend door de gang met de arrogante blik van een mannequin, pats-pats stapte ze over de tegels, iedereen moest weten dat zij en haar gevolg in aantocht waren. Hoe vaak was Rosalie langs de plataan gelopen? En hoe vaak had ze de boom ook daadwerkelijk gezien? Echt gezien. Even haar pas had vertraagd, of zelfs stil was blijven staan om met haar hoofd in haar nek omhoog te kijken en door de knisperende bladeren heen iets van de hemel te zien. Was het vreemd dat hij aan zijn eigen middelbareschooltijd dacht? Aan de eindeloze middagen die hij op bankjes had doorgebracht, blowend, turen in de verte, naar water, gras, bomen? Zo langzaam naar huis fietsen dat je bijna omviel – de smaak van een vanillemilkshake van het cafetaria? Hij kon die dingen zo oproepen. Zo associeerde hij nu eenmaal, zo werkte zijn hoofd. Een zonnestraal door een bladerdek en hij zat al niet meer in het kantoor van de rector, maar in zijn jongenskamer, zestien jaar, stoned, een broer in elke andere slaapkamer en beneden een moeder om al je frustraties op af te reageren.

‘Laten we het zakelijk houden,’ antwoordde Micha en direct besefte hij hoe belachelijk dat klonk uit zijn mond. Aan de andere kant: hij had al lang niks meer te verliezen.

Er waren minstens dertig getuigen, en al waren die er niet, dat joch was het levende bewijs van zijn zogenaamde wandaad. Micha’s handtekening stond op zijn gezicht. Hij moest ‘zijn kant van het verhaal’ vertellen, al was er goedbeschouwd maar één kant aan dit verhaal: de lelijke kant. Hoe hij die ook onder woorden zou brengen, hij bleef lelijk.

‘Zakelijk,’ knikte de rector. ‘Juist. In dat geval…’ De rector probeerde zijn glimlach nog dunner te maken. ‘Vertel me nu eens precies wat er gisteren in de bus is gebeurd. In hemelsnaam. De gekste verhalen doen de ronde.’ Hij boog weer naar voren en stak zijn wijsvinger uit. ‘Micha, jongen, ik wil het van jou horen.’


Martijn Simons (1985) is schrijver en docent Nederlands. Hij publiceerde de romans Zomerslaap (2010) en Ik heet Julius (2015). Samen met Casper Vandeputte schreef hij onder het pseudoniem Simon Caspers de roman Destiny (2019). In 2020 publiceerde hij bij Lebowski Publishers de roman De Hollandse droom, die lovend ontvangen werd en genomineerd werd voor de BNG Literatuurprijs 2020/2021. Hij publiceert regelmatig in de Volkskrant, Vrij Nederland en Hard Gras. Op 27 mei 2022 verschijnt zijn nieuwe roman Heidelberg bij uitgeverij Thomas Rap.