Gul was hij niet, meneer Van der Linden. Mijn scriptie over het kubisme verdiende alleen al voor mijn inspanningen een hoger cijfer. Mijn klasgenoten hadden werk van oudere broers ingeleverd, stukken die jaren geleden op andere scholen waren beoordeeld. Ik had iets nieuws gemaakt. Ik had mijn best gedaan. Boeken uit de bibliotheek gehaald over Picasso en Braque, over het kubisme, en ik was gaan lezen. Na het lezen en aantekeningen maken was ik op de typmachine van mijn vader begonnen. Hoe ik precies bij het kubisme was beland, geen idee. Het werk waar alles om draaide, begreep ik, was Les Demoiselles d’Avignon. De maker, Picasso, schilderde het in 1906 en 1907. De afbeelding van het kunstwerk was klein en beroerd afgedrukt, maar het sleutelstuk had me bij mijn lurven gepakt.
Ik was 16 jaar, erg goed zal de scriptie niet geschreven zijn. Maar de goede lezer had mijn enthousiasme kunnen opmerken. Misschien had Van der Linden als leraar geschiedenis liever iets over de Trojaanse oorlog ingeleverd gekregen. Ook goed mogelijk is dat hij niet bijster op me gesteld was. De gunfactor bestond niet. Op 9 maart 1979 had hij me in het Rijksdaggebouw een hengst gegeven. Een terechte ingreep tijdens die werkweek trouwens, ik was die dag strontvervelend en ongemotiveerd.
Dat cijfer. Van der Linden gaf dus een 6.
Veertig jaar later zag ik Les Demoiselles d’Avignon in het MoMa in New York.
Mooi. Meer dan een 6.